Alsof het niet op kan | Column wijkvrijwilliger Trudeke Sillevis Smitt
Gisteren zag ik ‘Het leven is vurrukkulluk’, de film naar het boek van Remco Campert. Het was een feest van herkenning – het lichtvoetige verhaal, het Vondelpark, de argeloosheid van geluk in je jonge jaren. Ik wóónde zelf als jonge twintiger in Amsterdam, en las er het boek. Ik wás er zo argeloos verliefd, alsof het niet op kon, alsof het nooit op zou houden.
Sinds een jaar woon ik weer in deze heerlijke stad. Ik fiets weer door het Vondelpark, waar het gras voor mij groener is dan groen, en het Blauwe Theehuis nog blauwer dan toen.
Teheran heeft veel mooie parken, vertelde Giti me laatst. Oases van rust in een drukke stad. Waar zíj dolverliefd moet hebben rondgelopen, denkend dat het niet op kon, dat het nooit op zou houden.
Maar het hield wel op. Zoals het er nu uitziet, kan Giti nooit meer terug naar haar park in haar stad. Op haar 64ste is ze afgesneden van de omgeving die ze met haar ervaringen had ingekleurd, en moet ze proberen nieuwe kleur te vinden, in een nieuwe omgeving, met een vreemde taal en een andere cultuur.
Wat is Nederland voor Giti meer dan haar nieuwbouwwoning, de brieven van instanties, de wekelijkse gang naar de inburgeringscursus?
Ik zou graag met Giti gaan kijken naar ‘Het leven is vurrukkulluk’, maar dat heeft vrees ik weinig zin – er is te veel om uit te leggen, en de taal schiet tekort. Ik kan natuurlijk wel met haar naar het Vondelpark, maar het wordt nooit het park van haar vurrukkullukke jeugd.
De dingen hier moeten voor Giti kleur krijgen door haar eigen ervaringen. De mijne kan ik haar niet geven, laat staan die van Remco Campert. Het begint tot me door te dringen dat ik alleen maar een ervaring voor haar kan zíjn. In de wereld van Giti is Nederland voor een deeltje Trudeke. En dat is best een grote verantwoordelijkheid.