Wat zeg je nou?
Altijd als ik kom gaat Tabia eerst de waterkan aanzetten om voor ons beiden een kop oploskoffie te maken. Ondertussen leg ik boeken of spelletjes en natuurlijk pen en papier op tafel klaar. Daarna hebben we nog onze vaste discussie over hoeveel koekjes en andere lekkernij ik moet eten. Als we dan helemaal van start kunnen gaan, begin ik altijd met ‘Vertel eens, hoe was je week, wat heb je gedaan?’ Soms hoef ik het niet eens te vragen maar begint ze al uit zichzelf een heel relaas over dingen die ze kwijt wil. Dat kan het nieuws over Syrië zijn, of iets wat er met haar familie daar is gebeurd. Maar steeds vaker vertelt ze, net zoals ze zojuist deed, over haar vrijwilligerswerk.
‘Ik ging naar de bejaarden.’
‘Op welke dag ga je ook alweer?
‘Op maandag. Ik ga altijd op maandag naar de bejaarden.’
‘Wat hebben jullie gedaan?’
‘Wij hadden tulpen. Wij ginggggg, gingen…!’ Ik steek mijn duim omhoog, wil haar niet onderbreken maar wel laten zien dat ze het goed zegt.
‘Wij gingen bloemenstuk maken.’
‘Bloemstuk’
‘Wáárom bloemstuk? ’Tabia pakt de pen en tekent. Zo legt ze uit dat er meer bloemen in één stuk gaan. Ik knik. Ja, daar hebben we er weer zoiets. Hoe leg ik dat uit?
‘Het heet zo.’
‘Waarom?’ Tabia steekt beide handen in de lucht.
‘Omdat Nederlands een ráre taal is!’ We moeten allebei lachen.
Tabia biedt nog een koekje aan.
‘Ik vind dat ik praat niet goed Nederlands.’
‘Ik wel! We kunnen al een heel gesprek hebben. Ik kan heel goed begrijpen wat jij vertelt. Als ik jou een vraag stel geef jij een goed antwoord.’
‘Ja maar jóu kan ik verstaan.’ Ik frons mijn wenkbrauwen. Wat bedoelt ze? Is er iets met haar gehoor?
‘De bejaarden, het is moeilijk wat ze zeggen. Ze praten ánders.’
Dan gaat me een lichtje op.
In het dorp waar we wonen wordt door sommigen, en vooral door ouderen, met dialect gesproken. Ze zeggen bijvoorbeeld niet ‘Dat gaat niet lukken’ maar ‘Da gat ‘m nie worre.’
Eigenlijk moeten vluchtelingen soms niet een maar twee talen leren.