De Iraakse Noor keert terug naar azc Gilze

Verhaal, 30 juli 2021
Leestijd, 7 min.
Noor Alattar (22) werkte in Irak als journalist, presentator en had als influencer 700.000 volgers. Tot hij werd gekidnapt en gemarteld. Een vlucht via Turkije en Griekenland naar Nederland volgde. Het heeft zijn hart 'versteend', zegt hij tegen zijn gesprekspartner Mo Hersi, met wie hij voor het eerst terugkeert naar het asielzoekerscentrum waar hij toen terechtkwam.
placeholder

Gemarteld

'Het martelen duurde een week. Ze hebben mijn hand met een hamer gebroken. Peuken op mijn lichaam uitgedrukt en me elektrische schokken gegeven.' Noor Alattar is terug waar het in Nederland voor hem begon: het asielzoekerscentrum in het Noord Brabantse Gilze. Enkele tientallen plompe gebouwen in een bos, daar in de oorlog door de Duitsers neergezet vanwege de nabijgelegen luchtmachtbasis. Mo Hersi, ambassadeur voor VluchtelingenWerk en gasthoofdredacteur van deze bijlage, stelt de vragen. Hersi vluchtte als kind met zijn ouders vanuit Ethiopië naar Nederland. Hij kwam met het vliegtuig en noemt zichzelf een 'luxevluchteling' vergeleken bij Noor. Toch kent ook hij de wereld van de asielzoeker als geen ander.  

Om maar even met het belangrijkste te beginnen, hoe staat het ervoor met de liefde, hier in Nederland?

 

Noor Alattar, net begonnen aan een slok cola, zet het glas weer op de tafel: '...Als ik eerlijk ben; ik heb eind 2020 asiel gekregen en de jaren daarvoor in het asielzoekerscentrum ben ik eigenlijk alleen maar daar mee bezig geweest. Als ik terug werd gestuurd zou ik waarschijnlijk worden vermoord. Dat zit elke dag in je hoofd.' Hij lacht. 'Het is allemaal overleven man. Ik heb een hart van steen.'

Je was zestien toen je in Irak populair werd met het maken van video’s. Een influencer, een jonge ster...

'Nou, een ster… ik had wel veel volgers. Dat heeft misschien ook mijn leven gered. Mensen gingen online toch vragen waar ik opeens gebleven was.'

Waarom ben je precies opgepakt?

'Eerst maakte ik vooral grappige filmpjes die een verslag waren van het dagelijks leven in Irak. Daarmee kreeg ik uiteindelijk mijn droombaan bij Dijlah TV, een van de meest bekeken nieuwszenders. Toen werd mijn werk serieuzer en politieker. Het ging bij voorbeeld over demonstraties, het gebrek aan vrijheid en over mensen die opgepakt werden. Ik deed ook politici na. Op een dag liep ik over de markt en werd ik door een paar mannen een busje in gedwongen. Ze zeiden dat ik zou samenwerken met Amerika.'

Wie zijn 'ze'?

'Pro-­Iraanse milities. Die proberen met terreur hun macht in Irak te vergroten. Ook de overheid is bang voor ze en durft niet te zeggen wie ze zijn en wat ze doen.'

Je hebt een leuk leven met je ouders en vrienden. Je bent populair. Dan opeens zit je in een cel, niemand weet waar je bent en je wordt dagelijks gemarteld. Je bent zeventien en alleen. Het is moeilijk voor te stellen hoe je jezelf dan staande houdt.

'Doodgaan werd heel reëel voor me. Vrienden van me zijn ook verdwenen en vermoord. Maar er was altijd een klein beetje licht. Beter kan ik het niet omschrijven. Een soort geloof; hoop op iets beters, waarvan ik ook echt dacht dat het er was. Dat heeft me er doorheen gesleept, vanaf die cel in Bagdad tot kamp Moria in Griekenland, tot hier... En dat licht heb ik nu nog, met meer overtuiging omdat ik inmiddels asiel heb gekregen.'

Zo’n vlucht zit vol gevaar en moeilijke keuzen. Wie kan je vertrouwen?  Waar zet je op in? Daar was je  natuurlijk totaal niet op voorbereid.

'Nee, ik had gips om mijn hand gekregen, heb mijn ouders gedag gezegd op het vliegveld en dat was het. Het was overleven, elke dag. Op de boot van Turkije naar Griekenland konden twintig mensen, maar het waren er tachtig. Het was midden in de winter, ijskoud, pikdonker, meters hoge golven. Ik zag ouders die hun baby probeerden warm te houden, de paniek en wanhoop omdat dat niet lukte en het kindje stierf. De kustwacht kwam niet. Geen tijd, geen zin, het maakte ze niet uit. De volgende ochtend wel. Toen moesten we terug naar Turkije en daar werden we allemaal in de gevangenis gegooid.  Een dag later kwam er een militair binnen die zei: ‘Oké, wie naar Griekenland wil moet zestig euro betalen en wie dat niet heeft houden we vast.''

'Dankbare vluchteling'

Mo haalt wat te drinken. Noor zegt dat hij positief wil zijn en vertelt hoe geweldig hij geholpen is door de mensen van VluchtelingenWerk. Hoeveel hoop hij daaruit putte. Hoe blij hij is met de mogelijkheden die er zijn nu hij asiel heeft gekregen. 'Echt, ik ben zo gelukkig, zo dankbaar.' 'Mijn moeder was ook altijd dankbaar', zegt Mo. 'Maar dankbaarheid is niet nodig. De wereld is van iedereen.' Noor knikt, en dan, weer een slok cola verder: 'Maar toch... nu kan ik misschien weer journalist worden. In kamp Moria had ik niets. Dit, waar ik nu ben, dat kon ik me toen totaal niet voorstellen.'

Vertel als je wil eens over kamp Moria. Hoe het daar echt is.

'Oké, zonder dankbaarheid dan: het was een hel. In het begin sliep ik buiten, terwijl het vroor en sneeuwde. Alles was vies; overal modder, afval, ontlasting, overgelopen wc's. Het eten was vaak bedorven. Waarom weet ik niet, omdat het goedkoper is denk ik. Mensen wasten zich in rioolwater. Ik had een open wond waar het bot door mijn huid was gekomen. Hier, kijk, je kan het nog zien. Maar niemand kan je helpen. Je bent de zoveelste. 'We hebben geen medicijnen, kunnen nu niets voor je doen.' Mensen waren ziek, depressief en agressief. Weet je wat wel grappig is? Ik heb een cola­ verslaving, maar ik had geen geld. Dat vond ik heel erg treurig toen. Nu kan ik cola drinken als ik het wil en denk ik wel eens, wat maakte dat nou eigenlijk uit? Alsof dat zo belangrijk was?'

Hoe kwam je daar weg?

'Ik verdiende wat geld als vertaler en met het helpen van journalisten. Mijn idee was eerst om in Athene te blijven.  Ik heb er een tijd in een koffieshop  gewerkt, maar dat is een criminele wereld zonder toekomst. Uiteindelijk kon ik wat mensen betalen en in 2018 ben met een Irakees paspoort en een vals visum naar Nederland gesmokkeld.'

Naar azc Gilze. Een opluchting?

'Nou... Vanuit Irak werd ik nog steeds bedreigd: 'Je bent wel in Nederland maar we kunnen je familie en vrienden zo pakken'’. En ondertussen wacht je. Je staat volkomen stil en je bent op de vlucht tegelijk. Continu. Nooit rust, maar niets te doen. Niets is van jou en je moet blij zijn met alles wat je geboden wordt. Natuurlijk was ik blij dat ik hier was maar je voelt je waardeloos, geen mens.'

We wandelen over het terrein. Het bos is licht en lentegroen maar de gebouwen weten een soort middeleeuwse drei ging te handhaven. Een vrouw met een klein meisje aan de hand, passeert ons zonder gedag te zegen. Twee mannen op kinderfietsen komen voorbij. En dan ziet Noor een bekende, een kapper, ook uit Irak,­ waarmee hij meer dan een jaar in Gilze heeft gezeten. 'Wauw man, ik dacht dat je al vrij was.' De man zegt niets; het is duidelijk dat dat níet zo is. Het gaat slecht met hem; hij slaapt slecht omdat een van zijn kinderen elke nacht huilt, en de andere bewoners daar kwaad om worden. 'Dat is al heel lang zo', besluit hij. Noor omarmt hem, zegt: 'Hou vol. Het komt goed.'

Geen mens meer

Als we doorlopen schudt hij zijn hoofd. 'Ik speelde soms met zijn kinderen toen ik hier was, en we dronken wel eens koffie. Vreselijk. Dat je nog steeds hier zit, met je kinderen, zonder dat je iets kan doen.' We rijden naar de Turkse supermarkt Izmir in Rijen, waar Noor vaak twee uur naartoe liep om dichterbij dat wat enigszins vertrouwd was te zijn. Binnen wijst hij de koekjes en kruiden aan die hij van thuis herkent. Dan zegt hij: 'Wat hij zei over zijn kind... Weet je wat het is? Zijn kind huilt, iedereen is kwaad en je kan het niet oplossen. Je bent een last, meer niet. Eerst ben je een mens, dan ben je een vluchteling. Als vluchteling ben je niemand. Nu heb ik een huisje. Ik heb het geschilderd, net gordijnen gekocht. Ik praat vaak via WhatsApp met mijn ouders. Leer wat Nederlandse mensen kennen. Ik kan boodschappen doen. Cola kopen. Ik moet nog wennen aan de vrijheid, aan al de mogelijkheden, maar ik ga journalist worden. Of zei ik dat al?'‘